Deel 1

Ontwikkeling van leercultuur op hoofdlijnen

Nederland doet het goed op het gebied van leven lang ontwikkelen vergeleken met andere landen.1 Data van Eurostat laat zien dat Nederland samen met Denemarken, Zweden en Finland binnen Europa de hoogste participatie aan training en opleidingen heeft in 2022. Zo’n 26% van de Nederlanders tussen de 25 en 64 geeft aan in de afgelopen vier weken een cursus te hebben gevolgd, tegenover een Europees gemiddelde van 12%. Als we in Nederland kijken naar de ontwikkelingen in de tijd en naar specifieke groepen werkenden, zien we ruimte voor verbetering.

Er is al lange tijd sprake van een dalende trend in het percentage van mensen dat een cursus of opleiding volgt, met een extra dip tijdens de coronacrisis. In 2022 zien we voor het eerst weer een lichte toename, naar het niveau van vóór de coronacrisis. De gevoelde urgentie bij werkenden en werkgevers en het belang dat aan scholing wordt gehecht is al jaren redelijk hoog en blijft stabiel. Ook op het gebied van de stimulerende factoren zien we de afgelopen paar jaar een lichte toename. Zo wordt leren en ontwikkelen vaker gestimuleerd door leidinggevenden en is er in arbeidsvoorwaarden veel ruimte voor. Bovendien zijn er in de meeste organisaties mogelijkheden voor scholing beschikbaar. Echter voor specifieke groepen, zoals werkenden met een laag opleidingsniveau2, mensen met flexibele contracten, 50-plussers en werkenden in het mkb, zijn leergedrag, gevoelde urgentie en stimulerende factoren doorgaans minder positief dan het gemiddelde. Ook zijn er relatief grote verschillen tussen sectoren.

1

Ontwikkelingen door de tijd heen

1

Ontwikkelingen door de tijd heen

1. Ontwikkelingen door de tijd heen

Leergedrag

De indicatoren over leergedrag in deze monitor richten zich op feitelijk gedrag. Het omvat formeel leren (met certificaten en diploma’s), non-formeel leren (trainingen en cursussen) en infor­­meel leren (leren als onderdeel van dagelijkse taken en uit contact met collega’s en klanten).

Ongeveer de helft van de werknemers geeft aan de afgelopen twee jaar een opleiding of cursus te hebben gevolgd. Dat aandeel is licht gestegen ten opzichte van 2021 en ligt nu ongeveer op het niveau van 2019. Deze lichte stijging is terug te zien bij alle verschillende leeftijdsgroepen, opleidingsniveaus en sectoren. Dit markeert de eerste stijging die we zien in de cijfers, na een lange periode van dalende scholingsdeelname en een dip gedurende de coronaperiode. Gemiddeld over de laatste vijf jaar is nog steeds sprake van een licht dalende trend.


In 2022 neemt ongeveer 17% van de werknemers deel aan een opleiding van 6 maanden of langer. Dat aandeel daalde het afgelopen jaar relatief sterk bij lager en middelbaar opgeleiden, bij jongeren en bij werknemers met flexibele contracten. Bij hoger opgeleiden is juist een lichte stijging te zien.


In 2022 volgde iets meer dan twee derde van de werknemers een opleiding of cursus primair om hun huidige functie beter te kunnen uitvoeren, terwijl ongeveer 20% zich voorbereidde op toekomstige veranderingen in hun werk, en zo’n 15% om hun kansen op werk in de toekomst te vergroten. Deze verhoudingen blijven redelijk stabiel.


Informeel leren, zoals leren van uitdagende taken of van collega’s, is in zowel 2020 als 2022 gemeten via de enquêtes die gebruikt zijn voor deze monitor. In beide metingen geven veel mensen aan te leren tijdens het werk. Meer dan 90% van de werknemers leert van collega’s en van taken en ongeveer 40% leert daar veel van.

Ontwikkeling leergedrag

Indicator leergedrag

2022

5-jaar trend B*

Scholing gevolgd in afgelopen 2 jaar

52%

-0,3% ⬇️

Volgt momenteel formele opleiding

17%

-0,6% ⬇️

Leert veel van taken op het werk

39%

#

Leert veel van mensen op het werk

41%

#





* Pijl naar beneden of omhoog betekent een significante 5-jarige stijgende of dalende trend.

B = ONgestandaardiseerde lineaire regressiecoëfficiënt = Gemiddelde stijging/daling per interval

# Geen 5-jarige trend data beschikbaar

Interactieve figuren

Gevoel van urgentie

De indicatoren in dit deel van de monitor laten zien in hoeverre werkenden het nodig vinden om te leren en zich verder te ontwikkelen. Hierbij wordt gekeken naar de aansluiting van de kennis en vaardigheden van de werknemer op en de vereisten van het werk. Ook gaat het hierbij om de behoefte aan scholing en verdere persoonlijke of professionele ontwikkeling.

Uit de monitor blijkt dat werkenden leren en ontwikkelen belangrijk vinden. Zo vindt 92% van de werknemers leermogelijkheden op het werk belangrijk of zeer belangrijk en 85% is daar ook tevreden over. De meeste werknemers geven aan dat hun kennis en vaardigheden goed aansluiten op het werk dat ze doen. Echter, er is een kleine toename in de groep die aangeeft te beschikken over te weinig kennis en vaardigheden (7% in 2022). De behoefte aan een opleiding of cursus is door de jaren heen gedaald, van 49% in 2012 naar 43% in 2022. Na een tijdelijke stijging tijdens de COVID19-pandemie is de behoefte nu vergelijkbaar met het niveau in 2017.

Ontwikkeling gevoelde urgentie

Indicator belang/urgentie

2022

5-jaar trend B*


Leermogelijkheden belang

92%

+0,1% 


Leermogelijkheden tevredenheid

85%

+0,7% ⬆️

Ondergekwalificeerd

7%

+0,1% ⬆️

Behoefte aan een opleiding of cursus

43%

-0,6% ⬇️




* Pijl naar beneden of omhoog betekent een significante 5-jarige stijgende of dalende trend.

B = ONgestandaardiseerde lineaire regressiecoëfficiënt = Gemiddelde stijging/daling per interval

Interactieve figuren

Stimulerende factoren

Deze groep van indicatoren zegt iets over de mate waarin de organisatiecontext leergedrag stimuleert en faciliteert. Zo zijn uitdagende en gevarieerde takenpakketten, autonomie bij de uitvoering van het werk en steun van de leidinggevende bijvoorbeeld bevorderende factoren die de werkgever zelf kan beïnvloeden.Ook elementen uit de werkomgeving die specifiek gericht zijn op het stimuleren van leergedrag, zoals scholingsmogelijkheden en (functionerings- en loopbaan-) gesprekken worden in de monitor meegenomen.

Uit de monitor blijkt dat 56% van de werknemers in hoge mate bevlogen is, 58% veel autonomie ervaart en 61% veel variatie in het werk heeft. Deze percentages zijn vrij stabiel gebleven over de afgelopen jaren. De betrokkenheid bij de organisatie is gedaald van 73% in 2020 naar 69% in 2022. Daarentegen ervaart een toenemend aandeel van 80% van de werknemers steun van hun leidinggevende voor leren en ontwikkelen. Een vergelijkbaar percentage van werknemers heeft functioneringsgesprekken en scholingsmogelijkheden.

Ontwikkeling stimulerende factoren voor leren & ontwikkelen

Indicatoren stimulerende factoren

2022

5-jaar trend B*

Zeer bevlogen

56%

#

Veel autonomie

58%

+0,4% ⬆️

Zeer gevarieerd werk

61%

+0,2% ⬆️

Leidinggevende stimuleert ontwikkeling

80%

+0,9% ⬆️

Beschikbaarheid scholingsmogelijkhedena

79%

-1%

Beschikbaarheid functioneringsgespreka

77%

-1%










* Pijl naar beneden of omhoog betekent een significante 5-jarige stijgende of dalende trend.

B = ONgestandaardiseerde lineaire regressiecoëfficiënt = Gemiddelde stijging/daling per interval
# Geen 5-jarige trend data beschikbaar
a Data uit 2020

Interactieve figuren

2. Verschillen in Leercultuur tussen groepen

Er zijn grote verschillen tussen groepen werkenden. Hieronder worden deze verschillen op hoofdlijnen toegelicht. In deel II van deze publicatie zijn de verschillen nader te bekijken in de interactieve figuren.


Opleidingsniveau, contractvorm en leeftijd

In de samenvattende figuren hieronder is te zien dat gedrag, urgentiegevoel en stimulerende factoren over het algemeen minder positief uitpakken voor werkenden met een lager opleidingsniveau, werknemers met een uitzendcontract4 en, in mindere mate, voor 50-plussers. Zo heeft 60% van de hoger opgeleiden scholing gevolgd, tegenover 37% van de lager opgeleiden, en leren hoger opgeleiden aanzienlijk vaker op een informele manier dan lager opgeleiden.


Ook de verschillen tussen contractvormen zijn groot. Zo heeft 57% van de werknemers met een vast contract scholing gevolgd, tegenover 44% van de mensen met een uitzendcontract en 29% met een oproepcontract. Opvallend is dat er in 2022 een relatief grote toename in leergedrag te zien was bij mensen met flexibele contracten en uitzendkrachten. Laag opgeleiden en uitzendkrachten volgen vaker dan de andere groepen een formele (diploma-gerichte) opleiding. Dat is deels te verklaren doordat het hier vaak om jongeren gaat die nog studeren of naar school gaan en voor wie het werk dus een bijbaan is. Verder valt op dat de urgentie om te leren vooral bij laag opgeleiden en 55-plussers beperkt wordt gevoeld, terwijl uitzendkrachten juist vaker dan gemiddeld behoefte hebben aan scholing. Laag opgeleiden en uitzendkrachten worden ook minder gestimuleerd om zich te ontwikkelen dan hoger opgeleiden en mensen met vaste contracten.

Laag opleidingsniveau vs. overige opleidingsniveaus

Uitzendkrachten vs. overige dienstverbanden

55 t/m 75 jaar vs. 15 t/m 54 jaar

Zelfstandig ondernemers zonder personeel (zzp)

Traditioneel gezien volgen zzp’ers minder vaak opleidingen en cursussen dan werknemers. Hoewel het leergedrag van zzp’ers de afgelopen jaren is toegenomen, is dit tussen 2020 en 2022 gelijk gebleven, mogelijk als gevolg van de coronacrisis. Zzp’ers leren in hun werk ongeveer even vaak veel van hun taken als dat werknemers dat doen, maar iets minder vaak van mensen. Zzp’ers ervaren wel vaker autonomie en variatie in het werk. Bijna 95% is in 2020 zeer tevreden over de leermogelijkheden in het werk tegenover 85% onder werknemers.


Bedrijfsgrootte

Werknemers bij grotere bedrijven leren aanzienlijk meer en worden meer gestimuleerd om te leren dan bij kleinere bedrijven. In bedrijven met meer dan 100 werknemers heeft 59% een cursus gevolgd, terwijl dit percentage bij bedrijven met 1 tot 10 werknemers op 41% ligt. Ook zijn stimulerende factoren, zoals variatie in het werk en steun van leidinggevende, vaker aanwezig in grotere organisaties en wordt de urgentie om (meer) te leren daar meer gevoeld.


Sectoren

Er zijn veel verschillen tussen de sectoren. Over de hele linie doet de zorg het relatief goed, terwijl de landbouw en handel het minder goed doen. Zo is in de zorg te zien dat men vaker een cursus of opleiding heeft gevolgd, wat waarschijnlijk te maken heeft met de verplichte nascholing gericht op de BIG-registratie in deze sector.


In de sectoren landbouw en handel is het leergedrag aanmerkelijk lager dan gemiddeld. Ook zijn stimulerende factoren zoals variatie en autonomie in het werk minder vaak aanwezig. De laagste score van werknemers op het gebied van autonomie in het werk zien we in de zorg, waar slechts 46% aangeeft autonomie te ervaren. Zzp’ers in de zorg daarentegen geven in bijna 80% van de gevallen aan veel autonomie te ervaren in het werk en leren ook vaker formeel en informeel dan zzp’ers in andere sectoren.


Ondanks dat de landbouw minder goed scoort in vergelijking met andere sectoren, zijn er in 2022 wel stevige veranderingen zichtbaar. Het percentage werknemers in de landbouw dat een opleiding of cursus heeft gevolgd is flink gestegen, van 36% in 2021 naar 41% in 2022. Verder zien we in de landbouw een toename van 11 procentpunten in het aandeel werknemers dat aangeeft veel van de taken in hun werk te leren. In 2021 gaf bovendien 6% van de werkgevers in de landbouwsector aan dat het personeel te laag is opgeleid voor het werk, waar dit in 2019 nog nauwelijks genoemd werd. De urgentie om te leren en ontwikkelen lijkt daarmee te groeien, wat ook overeenkomt met de maatschappelijke ontwikkelingen in deze sector.

3. Uitgelicht: informeel leren, verschillen tussen sectoren

Informeel leren omvat zowel het leren van taken als het leren van mensen op het werk. Men kan leren door bijvoorbeeld met collega’s te overleggen of samen te werken, nieuwe taken uit te voeren, of door feedback te krijgen van collega’s, leidinggevenden of klanten. Deze manier van leren is een belangrijke aanvulling op het gebied van skills-ontwikkeling. In 2022 geeft 39% van de Nederlandse werknemers aan dat zij veel leren van de taken op het werk, terwijl 41% aangeeft veel te leren van mensen. De helft van de werknemers geeft aan dat zij het makkelijk vinden om nieuwe dingen te leren voor het werk.

Informeel leren op het werk (% vaak)

Informeel leergedrag verschilt binnen de diverse sectoren, zoals te zien in onderstaande figuur. Hieruit blijkt dat er in het onderwijs, het openbaar bestuur, de gezondheids- en welzijnszorg en in financiële instellingen relatief vaak informeel wordt geleerd, en in de In de vervoer -en opslagsector, de landbouw, de handel en de horeca het minst vaak. In de meeste sectoren wordt iets vaker veel van mensen geleerd dan van taken, maar het gaat gemiddeld genomen redelijk gelijk op.


Stimulerende factoren binnen de organisatie zoals gevarieerd werk, autonomie en steun van leidinggevende kunnen informeel leergedrag versterken. Deze factoren zijn ook relatief veel aanwezig in sectoren waar men veel leert van mensen en taken. Zo ervaren medewerkers in financiële instellingen en het openbaar bestuur bijvoorbeeld vaker dan gemiddeld autonomie en stimulans van de leidinggevende. In sectoren waar weinig informeel geleerd wordt, zijn stimulerende factoren in mindere mate aanwezig. In de horeca, vervoer- en opslag en groot- en detailhandel blijkt dat er veel minder variatie wordt ervaren in het werk (45%) dan gemiddeld in Nederland (60%). Ook is het aandeel met hoge autonomie en stimulans van de leidinggevende op het gebied van ontwikkeling van vaardigheden lager dan gemiddeld. Naast stimulerende factoren spelen ook demografische factoren en de ervaren urgentie voor LLO een rol. Zo werken in de horeca en handel relatief veel jongeren die het werk naast een opleiding doen.


In een verdiepend artikel gaan we verder in op de verschillen tussen sectoren op het gebied van informeel leren, en proberen we deze verschillen te verklaren aan de hand van demografische verschillen, stimulerende factoren en veranderingen in het werk.

2

Verschillen in leercultuur tussen groepen

3

Uitgelicht: informeel leren, verschillen tussen sectoren