Deel 1

Ontwikkelingen van de leercultuur op hoofdlijnen

Nederland doet het vergeleken met andere landen redelijk goed op het gebied van leven lang ontwikkelen.1 Data van Eurostat laten zien dat in 2024 Nederland op een zesde plaats staat in de EU waar het gaat om deelname aan opleiding en training in de voorgaande 12 maanden. Van de Nederlanders tussen de 25 en 64 nam 51% hieraan deel. Zweden (64%), Denemarken (59%), Finland (58%) en Estland (58%) voeren de lijst aan. Vergeleken met 2 jaar eerder nam het aandeel dat deelnam aan opleiding en training, in deze landen ook (flink) toe, terwijl het in Nederland stagneerde. Op het vlak van informeel leren neemt Nederland de achtste positie in (73% in 2022). Hier lijkt dus ruimte voor verbetering. 

Er is tijdens de COVID19-pandemie sprake geweest van een daling in het percentage mensen dat een cursus of opleiding volgt. Sinds 2022 zien we weer een toename. De gevoelde urgentie bij werkenden en werkgevers en het belang dat aan scholing wordt gehecht is al jaren redelijk hoog en blijft stabiel. Ook op het gebied van de stimulerende factoren zien we de afgelopen paar jaar een lichte toename. Ook zijn er in de meeste organisaties scholings- en opleidingsmogelijkheden beschikbaar. Daarentegen zijn doorgaans leergedrag, gevoelde urgentie en stimulerende factoren voor specifieke groepen, zoals 55-plussers, werkenden met een basis- of vmbo-opleiding2, werknemers met flexibele contracten en werkenden in kleine bedrijven3 minder positief dan het gemiddelde. Ook zijn er relatief grote verschillen tussen sectoren.



1

Ontwikkelingen door de tijd heen

1

Ontwikkelingen door de tijd heen

1. Ontwikkelingen door de tijd heen

Leergedrag

De indicatoren over leergedrag in deze monitor richten zich op feitelijk gedrag. Het omvat formeel leren (met certificaten en diploma’s), non-formeel leren (trainingen en cursussen) en informeel leren (leren als onderdeel van dagelijkse taken en uit contact met collega’s en klanten).

In 2024 geeft evenals in 2023 ruim de helft van de werknemers (54%) aan de afgelopen twee jaar een opleiding of cursus te hebben gevolgd. Dat aandeel is gestegen ten opzichte van 2020 (49%). Deze stijging is terug te zien bij alle leeftijdsgroepen, opleidingstypes, contractvormen, bedrijfsgroottes en sectoren. In 2024 neemt 18% van de werknemers deel aan een opleiding van 6 maanden of langer (20% in 2020). Dat aandeel daalde de afgelopen 4 jaar relatief sterk bij havo-/mbo-/vwo-opgeleiden, bij werknemers met een tijdelijk contract en/of vast zonder vaste uren en in de landbouw.

In 2024 volgde bijna twee derde van de werknemers een opleiding of cursus primair om hun huidige functie beter te kunnen uitvoeren, terwijl 21% zich voorbereidde op toekomstige veranderingen in hun werk en 15% om hun kansen op werk in de toekomst te vergroten. Deze verhoudingen blijven redelijk stabiel over de tijd, sinds 2020.


Informeel leren, zoals leren van uitdagende taken of van collega’s, is in zowel 2020 als 2024 gemeten via de enquêtes die gebruikt zijn voor deze monitor. In beide metingen geven veel mensen aan te leren tijdens het werk. Bijna negen op de tien werknemers (87%) leren van mensen op het werk, zoals collega’s, leidinggevenden en klanten, en/of van taken die zij uitvoeren voor hun werk en ongeveer 40% leert daar veel van.

Ontwikkeling leergedrag

Indicator leergedrag

2024

5-jaar trend B(β)*

Scholing gevolgd in afgelopen 2 jaar

54%

+1,52% (+0,04) ⬆️

Volgt momenteel formele opleiding

18%

-0,52% (-0,02) ⬇️

Leert veel van taken op het werk

39%

-0,08% (-0,002)

Leert veel van mensen op het werk

41%

+0,28% (+0,008) ⬆️







* Pijl naar beneden of omhoog betekent een significante 5-jarige stijgende of dalende trend.

B = ONgestandaardiseerde lineaire regressiecoëfficiënt = Gemiddelde stijging/daling per interval

Interactieve figuren

Gevoel van urgentie

De indicatoren in dit deel van de monitor laten zien in hoeverre werkenden het nodig vinden om te leren en zich verder te ontwikkelen. Hierbij gaat het om de aansluiting van de kennis en vaardigheden van de werknemer op wat het werk vereist. Ook gaat het hierbij om de behoefte aan scholing en verdere persoonlijke of professionele ontwikkeling.

Uit de monitor blijkt dat werkenden leren en ontwikkelen belangrijk vinden. Zo vindt 91% van de werknemers leermogelijkheden op het werk belangrijk of zeer belangrijk en 86% is daar ook tevreden over, en deze percentages nemen licht toe. De meeste werknemers geven aan dat hun kennis en vaardigheden goed aansluiten op het werk dat ze doen (61%). Daarentegen is er vergeleken met 2020 een kleine toename in de groep die aangeeft te beschikken over te weinig kennis en vaardigheden (7% in 2024). De behoefte aan een opleiding of cursus is ongeveer gelijk en betrof 41% in 2024. Tijdens de COVID19-pandemie was de opleidingsbehoefte iets groter (43% in 2022).

Ontwikkeling gevoelde urgentie

Indicator belang/urgentie

2024

5-jaar trend B(β)*


Leermogelijkheden belang

91%

+0,23% (+0,009) ⬆️ ª

Leermogelijkheden tevredenheid

86%

+0,25% (+0,01) ⬆️

Ondergekwalificeerd

7%

+0,40% (+0,02) ⬆️

Behoefte aan een opleiding of cursus

41%

+0,21% (+0,006) ⬇️




* Pijl naar beneden of omhoog betekent een significante 5-jarige stijgende of dalende trend.

B = Ongestandaardiseerde lineaire regressiecoëfficiënt = Gemiddelde stijging/daling per interval

ª Voor dit item betreft het de trend vanaf 2021 omdat het item niet bevraagd is in 2020.

Interactieve figuren

Stimulerende factoren

Deze groep indicatoren zegt iets over de mate waarin de organisatiecontext leergedrag stimuleert en faciliteert. Zo zijn uitdagende en gevarieerde takenpakketten, autonomie bij de uitvoering van het werk en steun van de leidinggevende bijvoorbeeld bevorderende factoren die de werkgever zelf kan beïnvloeden.4 Ook elementen uit de werkomgeving die specifiek gericht zijn op het stimuleren van leergedrag, zoals scholingsmogelijkheden, neemt de monitor mee.

Uit de monitor blijkt dat 50% van de werknemers makkelijk kan leren, 55% in hoge mate bevlogen is, 58% veel autonomie ervaart en 60% veel variatie in het werk heeft. Deze percentages zijn vrij stabiel gebleven over de afgelopen jaren. De betrokkenheid bij de organisatie is gedaald van 73% in 2020 naar 68% in 2024. Daarentegen neemt het aandeel werknemers dat steun ervaart van hun leidinggevende voor leren en ontwikkelen, toe van 77% in 2020 naar 80% in 2024.

Ontwikkeling stimulerende factoren voor leren & ontwikkelen

Indicatoren stimulerende factoren

2024

5-jaar trend B(β)*

Kan makkelijk leren

50%

+0,05% (+0,001)

Zeer bevlogen

55%

-1,20% (-0,04) ⬇️

Veel autonomie

58%

+0,01% (+0,000)

Verbondenheid met organisatie

68%

-1,33% (-0,05) ⬇️

Zeer gevarieerd werk

60%

-0,05% (-0,001)

Leidinggevende stimuleert ontwikkeling

80%

+0,79% (+0,03) ⬆️













* Pijl naar beneden of omhoog betekent een significante 5-jarige stijgende of dalende trend.

B = ONgestandaardiseerde lineaire regressiecoëfficiënt = Gemiddelde stijging/daling per interval

Interactieve figuren

2. Verschillen in Leercultuur tussen groepen

Er zijn grote verschillen tussen groepen werkenden. Hieronder worden deze verschillen op hoofdlijnen toegelicht. In deel II van deze publicatie zijn de verschillen nader te bekijken in de interactieve figuren.


Opleidingsniveau, contractvorm en leeftijd

In de samenvattende figuren hieronder is te zien dat gedrag, urgentiegevoel en stimulerende factoren over het algemeen minder positief uitpakken voor werkenden met een met een basis- of vmbo-opleiding, werknemers met een uitzendcontract5 en, in mindere mate, voor 50-plussers. Zo heeft 62% van de hbo-/vwo-opgeleiden de afgelopen 2 jaar scholing gevolgd, tegenover 38% van de werknemers met een basis- of vmbo-opleiding, en leren werknemers met een basis- of vmbo-opleiding minder vaak op een informele manier.


Ook de verschillen tussen contractvormen zijn groot. Zo heeft 59% van de werknemers met een vast contract de afgelopen 2 jaar scholing gevolgd, tegenover 48% van de mensen met een uitzendcontract en 30% met een oproepcontract.


Werknemers met een basis- of vmbo-opleiding en uitzendkrachten volgen vaker dan de andere groepen een formele (diploma-gerichte) opleiding. Dat is deels te verklaren doordat het hier vaak om jongeren gaat die nog studeren of naar school gaan en voor wie het werk dus een bijbaan is.

Verder valt op dat, vergeleken met de overige groepen, vooral werknemers met een basis- of vmbo-opleiding en 55-plussers de urgentie om te leren beperkt voelen. Werknemers met een basis- of vmbo-opleiding worden ook minder gestimuleerd om zich te ontwikkelen. Dat geldt ook voor uitzendkrachten.


basis-of vmbo opleiding vs. andere opleidingstypes

Uitzendkrachten vs. overige dienstverbanden

55 t/m 75 jaar vs. 15 t/m 54 jaar

Zelfstandige ondernemers zonder personeel (zzp’ers)

Traditioneel gezien volgen zzp’ers minder vaak opleidingen en cursussen dan werknemers. Het leergedrag van zzp’ers is de afgelopen 5 jaar toegenomen waar het het volgen van scholing en leren van mensen betreft, maar afgenomen waar het gaat om leren van taken. Zzp’ers leren in hun werk ongeveer even vaak veel van hun taken als dat werknemers dat doen, maar iets minder vaak van mensen. Zzp’ers ervaren wel aanzienlijk vaker autonomie en variatie in het werk. Ook is 96% in 2024 zeer tevreden over de leermogelijkheden in het werk tegenover 86% onder werknemers.


Bedrijfsgrootte

Werknemers bij grotere bedrijven leren aanzienlijk meer en worden meer gestimuleerd om te leren dan bij kleinere bedrijven. In bedrijven met 100 of meer werknemers heeft 61% een opleiding of cursus gevolgd in de afgelopen 2 jaar; bij bedrijven met 1 tot 9 werknemers is dat 41%. Ook zijn stimulerende factoren, zoals variatie in het werk en steun van leidinggevende, vaker aanwezig in grotere bedrijven en wordt de urgentie om (meer) te leren daar meer gevoeld.


Sectoren

Er zijn veel verschillen tussen de sectoren. Over de hele linie scoort de zorg relatief gunstig, terwijl de landbouw en handel het minder goed doen. Zo is in de zorg te zien dat meer werknemers een cursus of opleiding hebben gevolgd, wat waarschijnlijk te maken heeft met de verplichte nascholing gericht op de BIG-registratie in deze sector.


In de sectoren landbouw en handel is het leergedrag aanmerkelijk lager dan gemiddeld. Ook zijn stimulerende factoren zoals variatie en autonomie in het werk minder vaak aanwezig. De laagste score van werknemers op het gebied van autonomie in het werk zien we in de zorg, waar slechts 46% aangeeft autonomie te ervaren. Zzp’ers in de zorg daarentegen geven in bijna 82% van de gevallen aan veel autonomie te ervaren in het werk en leren ook vaker formeel en informeel dan zzp’ers in andere sectoren. 


Ondanks dat de landbouw minder goed scoort in vergelijking met andere sectoren, zijn er in 2024 wel stevige veranderingen zichtbaar. Het percentage werknemers in de landbouw dat een opleiding of cursus heeft gevolgd is flink gestegen, van 28% in 2020 naar 36% in 2024. Verder zien we in de landbouw een toename van 11 procentpunten in het aandeel werknemers dat aangeeft veel van de taken in hun werk te leren. In 2024 gaf bovendien 13% van de werkgevers in de landbouwsector aan dat 75% of meer van hun werknemers het afgelopen jaar in werktijd een cursus/training/scholing gevolgd, terwijl dat in 2021 nog voor 7% van de werkgevers gold. De urgentie om te leren en ontwikkelen lijkt daarmee te groeien, wat ook overeenkomt met de maatschappelijke ontwikkelingen in deze sector.

 

3. Uitgelicht: informeel leren, verschillen tussen sectoren

Informeel leren omvat zowel het leren van taken als het leren van mensen op het werk. Men kan leren door bijvoorbeeld met collega’s te overleggen of samen te werken, nieuwe taken uit te voeren, of door feedback te krijgen van collega’s, leidinggevenden of klanten. Deze manier van leren is een belangrijke aanvulling op het gebied van skills-ontwikkeling.


In 2024 geeft 39% van de Nederlandse werknemers aan dat zij veel leren van de taken op het werk, terwijl 41% aangeeft veel te leren van mensen. De helft van de werknemers geeft aan dat zij het makkelijk vinden om nieuwe dingen te leren voor het werk.

Informeel leren op het werk (% vaak)

Informeel leergedrag verschilt tussen de diverse sectoren, zoals te zien is in de figuur. Hieruit blijkt dat er relatief vaak sprake is van informeel leren in de zorg, bouw en zakelijke dienstverlening. Vooral in de handel, maar ook in de recreatie en landbouw is dat het minst vaak. In de handel en de zorg wordt vaker veel van mensen geleerd dan van taken, terwijl het in de andere sectoren redelijk gelijk opgaat.


Stimulerende factoren binnen de organisatie zoals gevarieerd werk, autonomie en steun van leidinggevende kunnen informeel leergedrag versterken. Deze factoren zijn ook relatief veel aanwezig in sectoren waar men veel leert van mensen en taken. Zo ervaren medewerkers in de zakelijke dienstverlening en bouw bijvoorbeeld vaker dan gemiddeld autonomie. Ook ervaren zij steun van de leidinggevende. Dat laatste geldt in de meest sterke mate voor medewerkers in de zorg - hoewel zij ook degenen zijn die de minste autonomie rapporteren (46%). In sectoren waar weinig informeel geleerd wordt, zijn stimulerende factoren in mindere mate aanwezig. In de handel blijkt dat er veel minder variatie wordt ervaren in het werk (45%) dan gemiddeld in Nederland (60%). Ook is het aandeel met veel autonomie en stimulans van de leidinggevende voor ontwikkeling van kennis en vaardigheden lager dan in de andere sectoren. Naast stimulerende factoren spelen ook demografische factoren en de ervaren urgentie voor leven lang ontwikkelen (LLO) een rol. Zo werken in de handel relatief veel jongeren die het werk naast een opleiding doen.

2

Verschillen in leercultuur tussen groepen

3

Uitgelicht: informeel leren, verschillen tussen sectoren